"Er brandde een groot open vuur
en op ieder bord lag
sneeuw"
Dit is een dichtregel van Chris J. van Geel. De zin staat op zich (hij
spookt al jarenlang door mijn hoofd). Je zou het een formule kunnen noemen van wat er tijdens
een ritueel staat te gebeuren. Alleen over wat er gebeurt, komt de lezer niets
te weten. Een groep mensen zit om een vuur. Het vuur is open, maar de
mensen eromheen vormen een eenheid. Het vuur is groot, het aantal
mensen is klein. De aanwezigheid van mensen wordt trouwens gesuggereerd, meer niet. De
borden verwijzen naar mensen die eten. Men kent elkaar: op ieder bord ligt sneeuw.
Iedereen is voorzien van voedsel. Opmerkelijk is dat dit voedsel wit is als
sneeuw, nee, het ís sneeuw; het is de puurheid zelve: hier is eten
onschuldig.
Sprookje, dat is de titel van het gedicht.
Uit:
Dank aan de koekoek (teksten),
Chr. J. van Geel, G. A. van Oorschot, Amsterdam, 1980