Net
als Theo in Het Puttertje heeft Hugo een geheim, Vestdijk
noemt het zelfs een levensgeheim. En ook Hugo heeft een fetisj: ‘Een lapje,
gedoopt in vaderlijk bloed, lag op zijn naakte borst. Alles was in orde, hij
kon gaan, beschermd door de zwarte binnenwereld van het harnas, en beschermd
door dit bloed.’
Simon
Vestdijk heeft De oubliette in 1932 geschreven. Het jaar
waarin Vestdijk als schrijver is geboren (Wim Hazeu**). Hij had het
gedeeltelijk met verveling en tegenzin geschreven laat hij Menno ter Braak in
een brief weten: ‘Misschien ook omdat ik (…) de Oubliette -
ontstaan uit een gedicht!*** - al een paar jaar in mijn hoofd had’. Het
is een grimmig verhaal over een kasteelheer die de kerker van zijn kasteel vult
met boeren, lijfeigenen en knechten: jong en oud, man en vrouw. Aanvankelijk
plukt hij ze van zijn eigen land, maar gaandeweg moet hij steeds langere
tochten maken om de kerker te vullen met leven. Het verhaal speelt zich af in
de middeleeuwen, in de tijd waarin de voor- en tegenstanders van het nominalisme
en het realisme elkaar bestrijden (soms op leven en dood); ergens in de elfde,
twaalfde en dertiende eeuw. Wellicht heeft Vestdijk dat met
opzet gedaan: in de donkere middeleeuwen is zoiets immers voorstelbaar.
Vestdijk was niet zozeer geïnteresseerd in politiek als wel in de psychologische
verklaring van iemands gedrag of iemands beweegreden. Zo laat hij ruimte voor
een ruime interpretatie, voor een allegorische opvatting zelfs.
Waarom imiteert de zoon de handelwijze van zijn vader? Dit is de reden: de gevangenen onderin het kasteel
houden zijn aftakelende moeder – ze bevindt zich letterlijk op een hoger niveau
– in leven, anders gezegd: het leven van de gevangenen in de kerker
stelt haar dood uit. In dit besef ontwikkelt de zoon zich - mede onder invloed
van flarden niet geheel begrepen theologie - tot man. Hij wordt als zijn vader,
maar dan in de overtreffende trap: hij beseft wat hij doet, ook al doet hij
hetzelfde als zijn vader. Maar hij sanctioneert zijn daden, hij geeft ze een
existentiële draai.
Hugo
verzint een geestelijk bouwwerk waarvan de dood van de gespietste vogels en de
gevangenen in de oubliette het dubbele fundament vormen. Hugo ziet een piramide
voor zich – als zinnebeeld van macht; bovenaan staat God, dan volgende de
treden die de edelen en de geestelijken vertegenwoordigen; dan volgen de treden
van de burgers, de boeren, de knechten, de lijfeigenen, enz. Het is een trap
die de gradaties van macht verbeeldt.
Wat
ervaart Hugo wanneer hij voor het eerst wordt geconfronteerd met de dood:
vogels die zijn vastgepind aan de bast van de bomen? Ze zijn met pijlen
doorboord. De dode vogels worden symbool van naderend onheil en uit die vroege
ervaring ontstaat tenslotte een wrange manier van theologie bedrijven: een vorm
van psychologiseren dus.
Het
kasteel, de locatie om een dergelijke gedachtegang te ontwikkelen, is bij
uitstek geschikt, Vestdijk vermeldt het een of twee keer in dit verhaal. Het
kasteel is immers geïsoleerd van de rest van de wereld. En in deze splendid
isolation slaat de fictie in al zijn grimmigheid toe. Denk aan De
rode Dood van Poe, een verhaal dat zich ook afspeelt in een afgesloten
kasteel. Maar bij Poe ligt de nadruk op de onontkoombaarheid van de dood, in De
oubliette heeft Hugo een gruwelijk middel bedacht om de dreiging van
dood te weerstaan, ook al is het middel tijdelijk. Alles is immers tijdelijk,
ook uitstel.
O
ja, oublier betekent vergeten. Als Hugo zijn waakzaamheid –
want daar draait het om: altijd alert zijn – uit het oog verliest, als de roes
hem verleidt, dan slaat het noodlot toe: dan sterft hij zelf (en zijn moeder).
Hoogmoed is de dader.
In Het
Puttertje is het een schilderij, een zeldzaam schilderij van
onschatbare waarde weliswaar maar het blijft een ding, een geliefd artefact om
mijn part: een fetisj. Daaraan ontleent Theo zijn bestaan; hij kan niet anders.
Vestdijk
gaat in deze novelle verder dan het bezit van een geliefd object. In De
oubliette worden mensen opgeofferd om het leven van de moeder te
rekken. De dood wordt uitgesteld. Waardoor? Door andere mensen gevangen te
zetten. Subtieler: door ze langzaam te laten sterven. Hun opsluiting garandeert
haar voortleven: velen dragen één.
In
beide verhalen (in de novelle De oubliette en in de roman Het Puttertje gaat
het over het hebben van een geheim. Dat wordt het thema van deze serie. Daar
ben ik nu achter gekomen.
* Onderaan de tekst van De oubliette staat dit jaartal: 1932.
Deze tekst is, volgens Uitgeverij De Bezige Bij, Amsterdam 1978, overgenomen
uit een Stomme getuigen, Contact, Amsterdam 1946 (vierde druk
1969). Zie ook: http://www.svestdijk.nl/proza/korte-verhalen/oubliette.html
** Wim Hazeu, Vestdijk - een biografie, 2006
***
Het gedicht De oubliette bestaat uit zes strofen en de essentie van het gedicht
staat in de laatste drie versregels van het gedicht: Men vond hem tusschen de
gevang’nen staan, - / Zwak, doch onsterf’lijk, want hij toonde aan, / Dat
niemand waar zíj waren kon vergaan . . .
De man in het gedicht heeft geen naam maar net als Hugo beseft ook hij
op oudere leeftijd dat leven wordt gegarandeerd door het opgesloten leven in de
oubliette. Alleen zal Hugo zich nooit in de oubliette wagen. Hij blijft er
altijd buiten staan, ook als hij sterft. Het gedicht is geschreven tussen 25
januari en 23 oktober 1931. Het is opgenomen in de bundel S. Vestdijk Nagelaten
gedichten. Bezorgd door T. van Deel, G. Middag en H.T. M. van Vliet. Bezige Bij
Amsterdam, 1986.
Ik heb de spelling van het woord oubliette ongewijzigd gelaten. Het groene boekje geeft de voorkeur aan deze spelling: oubliëtte.